zondag 4 mei 2014

Een koffer op de stoep


Altijd als ik naar de dokter moet, staat die koffer daar.

Mijn huisarts zit op de eerste verdieping, de trap op. De trap die al die kinderen zijn opgegaan. Voor je naar binnen mag voor het spreekuur, moet je wachten in de gang. De gang waar al die kinderen hebben rondgelopen. Mijn huisarts houdt praktijk in wat vroeger een weeshuis was, waar Joodse kinderen woonden. Het weeshuis heette Machseh Lajesoumim. Dat betekent 'toevlucht voor het weeskind'. Een veilige plek om spelletjes te doen, muziek te maken met elkaar, of als je van school kwam, aan je huiswerk te beginnen. Of tikkertje te spelen op het plein. Zoals alle kinderen doen.

Als ik het gebouw uit loop, staat die koffer daar.


Alleen die koffer nog.

Op de avond van 17 maart 1943 werden uit het weeshuis 60 kinderen en hun begeleiders weggevoerd naar het station om na een tussenstop in kamp Westerbork te worden vermoord in een Duits concentratiekamp.

De achtergebleven koffer op de stoep herinnert hieraan.



Het gedicht voor de ingang is van Rutger Kopland, uit de bundel Het orgeltje van yesterday (Amsterdam, 2000):

Weggaan

Weggaan is iets anders
dan het huis uitsluipen
zacht de deur dichttrekken
achter je bestaan en niet
terugkeren. Je blijft
iemand op wie wordt gewacht.

Weggaan kun je beschrijven als
een soort van blijven. Niemand
wacht want je bent er nog.
Niemand neemt afscheid
want je gaat niet weg.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten