maandag 29 december 2014

Naar een nieuw jaar


Edinburgh op de laatste dag van het jaar 2009, enkele uren voor het grote vuurwerk wordt afgestoken vanaf Edinburgh Castle.* Op de voorgrond Princes Street Gardens, daarachter van links naar rechts de twee torens van de Assembly Hall, in het donker de toren van de Hub, dan het verlichte koepeltje van de Camera Obscura en de huizen van Ramsay Garden.

* En nergens, helemaal nergens in deze prachtige stad vind je sukkels met rotjes (lees: 'bommen') in de straten. In een volwassen land wordt het vuurwerk afgestoken door de gemeente op één centrale plek.

zondag 21 december 2014

Nee poes


'Nee poes, jij mag niet naar binnen. Want Zorro is oud. Meer ziek dan oud eigenlijk. Maar hij vindt het wel leuk dat je iedere dag op de trap zit, voor de deur. Je bent wel een keer naar binnen geweest, weet je nog? Helemaal tot in de keuken. En Zorro had dat geeneens door, want die zat in de huiskamer. Toen hebben we je weer naar buiten gejaagd. En Zorro wist niet eens dat je geweest was, helemaal tot bij zijn voerbak. Maar lief dat je iedere dag bij Zorro langskomt, als hij voor het raam zit en jij op de trap. Wacht, ik zal je es op de foto zetten. Want je bent een lieve kat. Krijg ik nog een kopje van je?'

vrijdag 12 december 2014

Op het schrijversstrand (9) – Borger


Op de oude begraafplaats van Katwijk aan Zee ligt een groot dichter begraven. Hij ligt er onder een eenvoudige steen, die alleen zijn naam vermeldt: 'Borger'. De steen markeert het einde van een bewogen leven.

Elias Annes Borger (Davidson, pinx. – Steend. L. Springer, Leijden),
Universiteitsbibliotheek Leiden, sign. 2255 A.

Elias Annes Borger wordt geboren in Joure in Friesland op 26 februari 1784. Als hij drie jaar is, leest hij al hele stukken uit de Bijbel. Later, op de dorpsschool, is hij zijn medeleerlingen en onderwijzers in alle vakken de baas. Zijn vader probeert hem nog een ambacht te laten leren, maar als hij zeventien jaar is, trekt hij naar Leiden om er theologie te gaan studeren. De veelbelovende student promoveert er in 1807 tot doctor, en nadat in 1815 de Fransen vertrokken zijn, wordt hij ook nog hoogleraar in zijn vak. In 1817 gevolgd door een hoogleraarschap in de algemene geschiedenis en Griekse letterkunde.

Thuis kent het leven van Borger minder geluk. Op 31 augustus 1814 treedt hij in het huwelijk met Abrahamina van der Meulen. Tien maanden later, op 16 juni 1815, wordt hun zoontje geboren. Maar enkele dagen later sterft de moeder in het kraambed. Borger blijft achter met het kind en is ontroostbaar.
Na vier jaar, op 15 april 1819, trouwt Borger opnieuw, nu met Cornelia Scheltema. Maar na tien maanden, in februari 1820, treft hem opnieuw het noodlot, als hun dochtertje wordt geboren, dat kort na de geboorte sterft, en enkel dagen daarna de moeder. Borger raakt in een diepe depressie, waar hij niet meer uit komt.

E.A. Borger, 'Aan den Rhijn', 1e en 2e strofe, handschrift,
Universiteitsbibliotheek Leiden, sign. LTK 1216.


Na de begrafenis van eerst zijn dochtertje en daarna zijn vrouw, schrijft Borger zijn ode 'Aan den Rhijn'. De Rijn, de Oude Rijn, die bij Katwijk in zee stroomt. De eerste strofe geeft een beschrijving van de rivier, die 'als grootvorst van Europa's stroomen (...) van der Alpen top gedaald, de stranden kust'. Ze vormt de inleiding op wat komen gaat, het diep menselijk leed dat in de volgende strofen verwoord wordt. Want daar waar de Rijn in zee stroomt, liggen zijn vrouw en kind begraven. Hij wil maar liever bij hen zijn, lezen we in de laatste regels van het gedicht. Een wens die kort daarna in vervulling gaat. Borger sterft op 12 oktober 1820 en wordt begraven bij zijn dierbaren. 


Aan den Rhijn,
in de
Lente van het jaar 1820

Zoo rust dan eindlijk 't ruwe Noorden
Van hageljagt en stormgeloei,
En rolt de Rhijn weêr langs zijn boorden,
Ontslagen van de winterboei.
Zijn waatren drenken de oude zoomen,
En 't landvolk, spelende aan zijn vloed,
Brengt vader Rhijn den lentegroet,
Als grootvorst van Europa's stroomen,
Die, van der Alpen top gedaald,
De stranden kust of scheurt de dijken,
De wereld splitst in koningrijken,
En 't vorstlijk regtsgebied bepaalt.

Ook ik heb onbewolkte dagen
Aan dezen oever doorgebragt,
En warm heeft mij het hart geslagen
Bij 't levenslot, mij toegedacht.
Een morgen gronds, een kleine woning,
Verheerlijkt door de liefde en trouw,
Was mij en mijner brave vrouw
De lusthof van den rijksten koning.
Als wij, in 't kunsteloos prieel,
Of onder 't ruim der starredaken,
Van God en 't eeuwig leven spraken,
En dankten voor 't bescheiden deel.

En nu – ik kan mijn haren tellen,
Maar wie telt mijner tranen tal?
Eer keert de Rhijn weêr tot zijn wellen,
Eer ik den slag vergeten zal,
Dien slag, die mij ten tweeden male
De kroon deed vallen van het hoofd. –
'k Heb steeds, mijn God, aan U geloofd,
En zal, zoo lang ik adem hale,
Mij sterken in uw vadertrouw,
Die nimmer plaagt uit lust tot plagen:
Maar toch, het valt mij zwaar, te dragen
Dien zwaren last van dubblen rouw!

Te Katwijk, waar de zoute golven,
O Rhijn! u wachten in haar schoot,
Daar ligt in 't schrale zand bedolven
Mijn kostbaar offer aan den dood.
'k Wil tranen met uw waatren mengen;
Belast u met dien zilten vloed:
De droeve zanger heeft geen moed,
Die tranen op het graf te plengen
Der gade, nooit genoeg beschreid. –
Gij, oude Rhijn! wees gij mijn bode,
En voer ter rustplaats mijner doode
De tolken mijner menschlijkheid.

Groet ook het kind, welks lijkje de aarde
Reeds had ontvangen in haar schoot,
Eer zij, die mij dat lijkje baarde,
Voor 't levenslicht hare oogen sloot.
Ik heb mijn dochtertje opgegraven,
Toen 't pleit der moeder was beslist,
En lei het in de groote kist
En aan de borst, die 't wicht moest laven,
Dat nimmer laafnis noodig had.
Ik dacht, één huis behoort aan beiden:
Wat God vereent, zal ik niet scheiden;
En sloot in de urn den dubblen schat.

Noem' hij deze aarde een hof van Eden,
Wie altijd mogt op rozen gaan:
Ik wensch geen stap terug te treden
Op de afgelegde levensbaan.
Ik reken iedren dag gewonnen,
Met moeite en tranen doorgesloofd.
God dank, mij draaiden boven 't hoofd
Reeds meer dan vijf en dertig zonnen!
De tijd rolt, als deez' bergstroom, voort.
Druk zacht mijn dooden, lijkgesteente!
En dek ook eerlang mijn gebeente
Bij 't overschot, dat mij behoort.


Borgers ode 'Aan den Rhijn' raakt landelijk bekend en wordt veelvuldig door iedereen gereciteerd. Het gedicht wordt ook vertaald, in het Frans, Duits, Engels en Latijn.

E.A. Borger, 'Aan den Rhijn', 3e en 4e strofe, handschrift,
Universiteitsbibliotheek Leiden, sign. LTK 1216.

E.A. Borger, 'Aan den Rhijn', 5e en 6e strofe, handschrift,
Universiteitsbibliotheek Leiden, sign. LTK 1216.


Bronnen:
Elias Annes Borger, Gedichten. De Jouwer [Joure], De Hynsteblom, 1984, pp. 5-19, 114-117. 
Peter van Zonneveld, 'Ellendig leven. Elias Annes Borger'. In: De Gids, 1983, jrg. 146, pp. 469-474.

Met dank aan Teun Barnhoorn.

vrijdag 5 december 2014

Geen foto

Ik weet nog dat Mandela een eredoctoraat in ontvangst kwam nemen in Leiden in de Pieterskerk.* Het stond rijen dik. Beatrix stapte uit, Claus stapte uit, Mandela stapte uit. We hadden een goeie plek.
Iemand, iedereen riep hem. Nelson lachte. Vol in de lens. Z'n tanden bloot. Je ziet het voor je. Ik zie het voor me, nóg voor me. Ik zie de foto nog voor me. Breed lachend. Ik weet nog precies op welke plek. Maar ik heb 'm niet, de foto. Want er zat geen rolletje in m'n toestel.**

* Dat was op 12 maart 1999. Hier is een impressie met foto's, niet van mij, en een filmpje.
** Op datzelfde rolletje zouden bedden met tulpen staan, in de Keukenhof. Strakke foto's, van bovenaf genomen. Ik voel me nog staan, me ver uitrekkend boven die tulpenbedden, om ze maar mooi recht van bovenaf te kunnen fotograferen. Ik heb ze niet. Maar deze foto's kunnen nog altijd over, die van Mandela niet.