donderdag 24 maart 2016

Het bankje 35 jaar later – Lagereschooltijd (7)


Niet te weten dat we 35 jaar later op de reünie van onze school – dat moet in de zomer van 2003 geweest zijn – nog eens met z'n allen voor (en op) dat bankje zouden staan. We waren niks veranderd.

Ik denk dat we toen ook dat filmzaaltje bekeken hebben, of dat de deur op slot zat en we er niet in konden. Dat weet ik niet. We doolden wel door de gangen, over dat mooie marmer van de vloer, of was het graniet? Ja, het moet iets samengestelds geweest zijn, want zulke grote platen marmer, van wel tien bij dertig meter, die sleep je niet zomaar naar Nederland, naar Katwijk, om in een school te hijsen, als vloer tussen de klassen. Je ziet die kranen al voor je, die bestonden niet in die tijd, en anders was het niet te betalen geweest. Maar graniet, granito, rood met geel, hoe verzin je het. Op de trappen zag je dat het hier en daar al aardig begon weg te slijten.*

Maar dat we daar nu groot geworden, als grote mensen, voor en op dat bankje stonden, dat bankje van minstens 35 jaar oud, dat het ons nog hield. Wie had het kunnen denken.

Die 35 jaar is gerekend vanaf de val van het ronde hekje. Voor de reünie zou je eigenlijk moeten rekenen vanaf het jaar dat je de school verliet. Dat is 1974. Dat was in 2003 dan toch al 29 jaar.

En wie je daar allemaal zag, op die reünie, op dat plein, want het was hoogzomer. Mijn huisarts, die ik vroeger had, met een biertje in zijn hand. Zo zag je je huisarts nooit. Die had dus een paar klassen hoger gezeten dan jij. Maar zo ver keek je nooit, buiten je eigen klas, ook niet als je op het plein speelde. Je speelde altijd met je eigen klas, en soms ook de parallelklas. Van elke klas waren er twee. Sleeboom liep er, op het plein. De hoofdmeester. Geen steek veranderd. Hetzelfde colbertje als 29 jaar geleden. – Laat ik het nu goed zeggen, '29 jaar geleden', maar toen we de school verlieten, was hij al drie jaar in dienst. Dus eigenlijk moet ik zeggen: 'hetzelfde colbertje als 32 jaar geleden'. – Blijkbaar zagen onderwijzers en onderwijzeressen er in je kinderogen veel ouder uit dan ze in werkelijkheid waren, en een hoofdonderwijzer nog veel ouder. Ik gaf hem nu, op de reünie van 2003, toch zeker 70 jaar, maar in 1974 was hij dat ook al voor mijn gevoel.** Het leek een geestverschijning, op die mooie zomerse dag op dat plein, een luchtspiegeling, maar hij liep daar echt, van de poort waardoor je naar het gebouwtje van de schooltandarts ging, naast de gymzaal – 'snoep verstandig, eet een appel' – naar de ingang aan de achterkant van de school, waar we altijd in de rij stonden voordat we naar binnen mochten. Hetzelfde jasje. Sleeboom, die zo mooi verhalen van de Tachtigjarige Oorlog kon vertellen als er een juf of meester ziek was. Wie ik verder nog zag, was de onderwijzeres die we 'Snoepie' noemden, omdat ze zo klein was en een snoepje om te zien. Hoe ze echt heette, weet ik niet meer, want wij hadden haar niet. Ik denk zelfs dat ze een klas lager zat, nieuw binnengekomen, toen wij al hoger zaten. Andere onderwijzers of onderwijzeressen van toen waren er niet, op het schoolplein. Van Piet Grootendorst begrijp ik dat wel, die woont tegenwoordig in Drenthe. Nou ben ik zelf ook niet zo'n fan van reünies, maar deze wilde ik niet missen. De lagere school is toch de school waar je de langste tijd doorbrengt, in ieder geval voor je gevoel, en die, omdat je dan nog jong bent, misschien wel het meest bepalend is voor de rest van je leven.

Op die reünie, in 2003, zullen we gedacht hebben: in deze tijd kan alles. Maar eerder, veel eerder, in onze lagereschooltijd, ja, toen kon echt alles. Dat waren de jaren zestig, die heerlijke jaren zestig, met leuke postzegels, leuke kaften om de boeken, boeken van Annie M.G. Schmidt, met De Stratemakeropzeeshow en Catweazle. Later werd het allemaal veel benauwder. Wéér (opnieuw) veel benauwder, moet ik zeggen, want ook vóór de jaren zestig was het benauwd. Ik hoor het mijn tandarts nog zeggen, na afloop van mijn praatje over de jaren zestig afgelopen zomer in het DunaAtelier, dat ik hem met dat praatje van zijn jarenvijftigtrauma had afgeholpen.

De foto is nog analoog. Daarom staan we er scheef op, en onscherp. Niks aan te doen. We konden 'm niet even nakijken. Hoe-ie geworden was. Moesten wachten op het rolletje, dat ontwikkeld moest worden, de foto's afgedrukt. Was het rolletje al vol, toen deze foto geschoten werd? Als je aan het begin van de, zeg 36 foto's zat, die er te verschieten waren, moest je nog lang wachten, tot het weggebracht werd. Maar we staan erop. 2003. Een overgangstijd, van analoog naar digitaal. (In 2004 kocht ik mijn eerste digitale fototoestel.) We kunnen het ons nauwelijks meer voorstellen. Er zijn al kinderen in deze tijd die niet beter weten, die zoals wij in 2003 en dan 35 (of 29) jaar daarvoor, zo oud zijn, die leeftijd hebben, of jonger, en die niet beter weten, die niet weten wat er voor die enen en nullen was.

En bloggen, dat deed je al helemaal nog niet, in 2003.

* In het bericht van 25 februari 2014 noem ik het nog marmer. Maar wat het echt is, ik weet het niet.
** Peter de Mol weet mij achteraf te vertellen dat Sleeboom geboren is op 25 juni 1915 en overleden in juli 2005. Hij is begraven bij het Groene Kerkje in Oegstgeest. Hij moet dus al 87 of 88 jaar zijn als hij over het plein wandelt. Als ik de school verlaat, in 1974, is hij 58 of 59 jaar.

zaterdag 19 maart 2016

Vandaag is Beer vijf jaar

In memoriam 19 maart 2011.

Wie zei dat ook alweer, dat het niet eerlijk is, dat alles wat je liefhebt en op de aarde wordt gezet, dat dat je ook weer wordt afgenomen...

dinsdag 15 maart 2016

Knielen op een bed violen op het Boekenbal

Donderdag zag ik op televisie de documentaire over 65 jaar Boekenbal. Het ging er onder andere over hoe exclusief dit bal is. Een bal alleen voor schrijvers, waarvoor je niet zomaar een uitnodiging krijgt, en waar je, als je geen schrijver bent, heel moeilijk binnenkomt. Het buitenland is er jaloers op, want het bestaat alleen in Nederland. Een feest waarop je als schrijver één keer in het jaar helemaal uit je dak kan gaan. En dat gebeurt ook. Vooral omdat je als schrijver het hele jaar door eenzaam in je kamertje zit te zwoegen op een boek, zonder ooit een collega te zien.
Op het eind van de documentaire ging het over de wat meer sensationele dingen die er de afgelopen jaren op het Boekenbal gebeurden. Zoals de vechtpartij met Beau van Erven Dorens. En over wat zich boven, op de gaanderijen afspeelt. Tommy Wieringa vertelde dat het daar altijd helemaal donker is. Peter Buwalda was er ooit bijna gestruikeld over een ander stel dat er lag te rotzooien. Ook Jan Siebelink was er wel eens aangetroffen achter de gordijnen. Toen het hem gevraagd werd, beaamde hij het voor de camera, dat hij zich daar had laten bevredigen. Hij gebruikte het p-woord. Even dacht ik dat ik het niet goed gehoord had. Ik spoelde de film nog eens door op Uitzending Gemist, maar daar zei die het weer, in de 32ste minuut. De titel van zijn bestseller Knielen op een bed violen kreeg er opeens een heel andere betekenis door.

Klik op Binnen bij het Boekenbal om de documentaire te zien.

zaterdag 12 maart 2016

Het bankje – Lagereschooltijd (6)


Dit is het bankje, achter op het plein, waarop je zat met slagbal, als je nog niet aan de beurt was. Daarnaast was een rond hekje. Zo noemden we het hekje van paaltjes met daartussen een ronde stang, om de bosjes heen. Bosjes. Zo noemden we de struiken om het plein. Gek hoe dingen hun naam krijgen: rond hekje, bosjes.
Op die ronde stang kon je lekker balanceren, eroverheen lopen, als je nog niet in de rij op het bankje hoefde te gaan zitten, omdat je nog lang niet aan de beurt was om te slaan. Iedereen die nog lang niet aan beurt was met slagbal hield zichzelf in evenwicht op het hekje met de stang.
De stang was glad. Ik ben daar toen een keer vanaf gegleden en op m'n rechterarm gevallen. Op m'n elleboog. Dat deed hele erge pijn. 'Zeer', zal ik gezegd hebben. Ik mocht, moest toen van de juffrouw maar op het bankje gaan zitten tot het over was. Dat moet in de tweede klas geweest zijn.


Ik zat aan het einde van de bankje – in het hoekje, kan ik zeggen, want de muur had steunberen en daartussen zaten die bankjes vastgemaakt –, en sloeg mijn beurten van slagbal over, kwam helemaal niet meer aan de beurt. Alle andere kinderen uit de klas gingen door met slagbal, schoven door op het bankje, maar ik niet. Ik bleef in het hoekje zitten. Want die arm bleef zeer doen. Ook na een uur nog, toen we allang met slagbal klaar waren.
Ik moest toen toch maar naar de dokter – hoe dat gegaan is, weet ik niet meer; achter op de fiets bij je moeder? – en daarna naar het ziekenhuis, het Sint-Elisabeth-ziekenhuis aan de Hooigracht in Leiden. Dat kan ik me nog wel herinneren. Want daar werkten allemaal nonnen, hele aardige nonnen. 'Lief', noemden we ze. Want ik kreeg hele stapels oranje papier mee, die ze verzameld hadden van de röntgenfoto's die daarin gezeten hadden, hele grote vellen, en daar kon je mooi op tekenen en mee plakken. M'n arm was op twee plaatsen gebroken, zeiden ze, bij de elleboog, een dubbele breuk. Heel lang hing m'n arm toen in een mitella en kon ik alleen met links schrijven. En dat was ik niet. Dan schoot je heel erg uit met je pen, als je links moest schrijven, terwijl je rechts was. Dat was alleen als je een schriftelijke overhoring had, want verder hoefde ik niet te schrijven in de klas, maar je mocht niet achterop raken, dus die schriftelijke overhoringen moest ik wel maken. Dat zag er niet uit met links. Thuis moest m'n moeder al m'n huiswerk schrijven. In m'n schriften veranderde mijn handschrift in mijn moeders handschrift, van recht naar schuin. En na misschien weer een halfjaar weer naar recht. Jammer dat ik die schriften niet meer heb.

dinsdag 8 maart 2016

Middagje cultuur snuiven


Zondag waren we weer eens in het Concertgebouw, voor de broodnodige ontspanning. Het Nederlands Philharmonisch Orkest speelde het tweede pianoconcert van Brahms en de vijfde symfonie van Sibelius. Lars Vogt zat aan de vleugel. Iedere keer dat hij een stuk gespeeld had, gingen zijn handen theatraal de lucht in. Het geheel stond onder leiding van de nog jonge dirigent Marc Albrecht. Buiten regende het. Weer voor muziek. En wat voor muziek. Want hoe al die instrumenten met hun verschillende geluiden zo naadloos in elkaar overgaan en op elkaar aansluiten is iedere keer weer verbluffend om te horen. Pure perfectie!


En ook, een training voor jezelf, in luisteren, stilzitten, even twee uur geen gevangene van je telefoon. Noem het meditatie. Als je je ogen dichtdoet merk je niet dat er apart een pianist aan het spelen is. En al die zoemende violen in dat stuk van Sibelius, net bijen. Of waren het muggen, als ik aan Finland denk. Het geluid van de bassen, zonder strijkstok, ploink ploink, ploink, ploink. De hoorns, de trompetten en trombones, de fagot. Machtig!


In het programma lezen we: 'Kern van de finale is wel het mooiste mozaïeksteentje van deze symfonie en wellicht één van de meest indrukwekkende thema's die Sibelius ooit heeft bedacht. Zoals hij zich herinnert in een dagboekaantekening van 21 april 1915: "Vandaag tussen tien en elf uur zag ik 16 zwanen. Eén van mijn mooiste ervaringen! Mijn God, welk een schoonheid! Ze cirkelden lange tijd boven me en verdwenen toen in de nevel van de zon als een glinsterend zilveren lint. Hun roep leek op die van een kraanvogel, maar dan zonder tremolo en met een meer trompetachtig geluid." Meteen was het Sibelius duidelijk dat hun kreet de bekroning van zijn Symfonie nr. 5 zou worden. Hij had gelijk, want, hoewel het nauwelijks meer dan een golvende beweging van intervallen is, maakt deze indrukwekkende melodie de Symfonie nr. 5 tot een lieveling van het publiek.'*


Een publiek van veel grijze hoofden. Maar daar mag ik mezelf toch ook wel toe rekenen – als ik naar m'n haar kijk.


Na de hoge cultuur daalden we af naar de wat meer bohemienachtige sferen van Kapitein Zeppos. We hebben er heerlijk gegeten.


Je vindt dit restaurant (eetcafé en muziekcafé) in het straatje met het meest gejatte straatnaambord van Amsterdam. Tot voor kort. Want in plaats van op een bord hebben ze de naam uiteindelijk maar op de muur geschilderd: 'Gebed zonder end'.

* Citaat uit het programma door Kees Wisse.

dinsdag 1 maart 2016

'Hora est' – het portret

Willem van Beelen, vereeuwigd door Viktoryia Shydlouskaya.

Als pedel word je bij je afscheid, net als een prof, geportretteerd en kom je voor eeuwig in het Academiegebouw te hangen. Dat hoort zo bij de gebruiken van de universiteit. Maar als je als pedel dan ook nog uit Katwijk komt, het ware Lugdunum, hoort daar natuurlijk wel een vuurbaak bij, als lichtend baken voor al die afgestudeerden die nog moeten promoveren.

Moet je je es indenken, eeuwig aan de muur van het Academiegebouw... Daar kan geen handtekening in het Zweetkamertje tegenop.